Hoe geef je woorden aan dat wat zich onttrekt aan elk begrip – de dood?

‘En toch wen je.’ Het is moeilijk, haast onmogelijk om toe te geven na de dood van een geliefde, maar toch is het zo. Marcel Proust beschreef al ‘schokkend lucide’ hoe de verhouding van de verteller tot zijn geliefde Albertine na haar dood kantelt. Het duurt niet lang voor het gat dat zij in hem heeft achtergelaten van vorm is veranderd. Zelfs al zou ze terugkomen, zou ze er niet meer in passen.

Het is bijna harteloos te noemen, maar tegelijk weet de lezer ook dat Albertine en de hele rest van het verleden door de smaak van een madeleine, het gekletter van een lepel of een misstap op een stoeptegel bij Marcel terugkeren alsof ze altijd heden zijn gebleven.

Marjoleine de Vos, schrijver en redacteur van NRC Handelsblad, schrijft in En steeds is alles er. Over missen en herinneren over de tijd na de dood van de man van wie zij jarenlang hield. In hem kun je Tom van Deel herkennen, maar daar gaat het hier niet om, al wordt hij in een paar schetsen liefdevol geportretteerd. De Vos wil (net als Proust) mechanieken in het missen en herinneren tonen.

Hoe geef je woorden aan dat wat zich onttrekt aan elk begrip – de dood? Een manier, zeker voor een schrijver, is met behulp van metaforen. ‘Nu ja, beeldspraak klopt nooit helemaal’, schrijft De Vos, maar zonder gaat het ook niet. Wil het woord het onbevattelijke kunnen vatten, dan moet het wel een metafoor worden.

Leegte

De Vos laat er meerdere passeren. Leegte bijvoorbeeld – het begrip dat de afwezigheid van de geliefde zo pijnlijk aanwezig stelt. Een leegte duidt altijd op iets anders, wat verdwenen is. (‘Niet verdwenen, nee: dood’, schrijft De Vos onverbiddelijk.)

Het rouwproces dat De Vos doormaakt begint bij het dode lichaam, waaruit de geest duidelijk gevlogen is. De mens – ooit zo levend – is een ding geworden. Hoe is dat mogelijk? Net als het huis van de dode, dat eerst een levende omgeving was en nu een verzameling betekenisloze spullen. ‘Alles is zo hevig aanwezig en afwezig tegelijk.’


Lees ook
De roman Baumgartner is een duik, op Austerse wijze, het meer van de herinnering in

De roman Baumgartner is een duik, op Austerse wijze, het meer van de herinnering in

Het is aan de achtergeblevene om zich weer te voegen naar het leven, terwijl de leegte trekt. De Vos beschrijft de vreemde sensatie dat de wereld doordraait terwijl iemand toch net voor altijd van het leven is ontdaan. De rouwende voelt hoe vlak onder de normaliteit de afgrond schuilt. Het valt niet voor te stellen dat dat ooit overgaat.

Toch is dat wat er gaat gebeuren. Missen loopt over in herinneren, ook op deze pagina’s. De leegte wordt gevuld met beelden, verhalen, ervaring gestold als een dierbare foto. Het gat wordt gedicht, al klinkt het soms nog stevig in (als ik me een metafoor mag veroorloven). In de woorden van Rutger Kopland: ‘hoe vanzelfsprekend / is ook nu dit uitzicht’.

De Vos schrijft: ‘Wennen is niet hetzelfde als geen verdriet meer hebben, al heb je meestal geen verdriet meer.’ Een Proustiaanse waarheid. Je gaat verder, dat is nu eenmaal de natuur. Nu is het de ander die achterblijft. Of nee, de ander is er immers niet meer, ook niet ergens waar die achterblijft. Steeds corrigeert De Vos zichzelf als dat soort sentimentaliteiten opduiken.

Ondanks de onsentimentaliteit – je kunt het ook realisme noemen – is dit een zachtmoedig, troostrijk en ook licht boekje, een zaadje dat uiteindelijk de belofte in zich draagt van bloei.